Dutch

Surah At-Tur ( The Mount ) - Aya count 49
Share
Ik zweer bij den berg Sinaï.
Waarlijk de straf van uwen Heer zal zekerlijk nederdalen.
Niemand zal haar kunnen terughouden.
Op dien dag zullen de hemelen schudden en waggelen.
En wee op dien dag over hen, die Gods gezanten van bedrog beschuldigen.
Die zich vermaken door zich in ijdele twisten te mengen.
Op dien dag zullen zij naar het hellevuur gedreven en er in geworpen worden.
En men zal tot hen zeggen: Dit is het vuur, dat gij als een verdichtsel hebt geloochend.
Treedt er binnen, om verschroeid te worden. Hetzij gij uwe marteling geduldig of ongeduldig verdraagt, het zal voor u gelijk wezen: gij zult zekerlijk de vergelding ontvangen, van hetgeen gij hebt verricht.
Zich verlustigende, in hetgeen hun Heer hun zal hebben gegeven; en hun Heer zal hen van de pijnen der hel bevrijden.
En men zal tot hen zeggen: Verzadigt u met de zegeningen, welke u zijn aangeboden, wegens hetgeen gij hebt verricht.
En bij hen, die gelooven, en wier nakomelingschap hen in het geloof volgt, zullen wij hunne nakomelingschap in het paradijs voegen. Wij zullen niets van de verdienste hunner werken verminderen. (Ieder mensch strekt tot gijzelaar, voor hetgeen hij zal hebben verricht).
En wij zullen hun vruchten in overvloed geven, en vleesch van de soorten welke zij zullen begeeren.
Daar zulllen zij elkander een beker aanbieden, waardoor geen ijdel gesprek, of zonde zal worden uitgelokt.
En kinderen, aangewezen om hem te bedienen, zullen rondgaan, schoon als paarlen in hare schelpen verborgen.
En zij zullen zeggen: Waarlijk wij verkeerden vroeger, te midden van ons gezin, in groote vrees, nopens onzen staat na den dood.
Maar God is ons genadig geweest, en heeft ons van de pijn van het brandende vuur verlost.
Derhalve, o profeet! vermaan gij uw volk. Gij zijt door de genade van uwen Heer noch een waarzegger, noch een bezetene.
Zeggen zij: Hij is een dichter; wij verwachten, dat hij door een of anderen tegenspoed zal worden getroffen.
Schiepen zij de hemelen en de aarde? Waarlijk, zij zijn niet vast overtuigd, dat God hen heeft geschapen.
Zijn de schatten van hunnen Heer in hunne handen? Zijn zij de opperste uitdeelers van alle dingen?
Hebben zij eene ladder, waardoor zij naar den hemel kunnen opstijgen, en de gesprekken der engelen hooren? Laat dus een, die deze heeft gehoord, een duidelijk bewijs daarvoor aanwijzen.
Zijn de geheimen der toekomst hun bekend, en schrijven zij die van de tafel van Gods besluiten over?
Trachten zij u een valstrik te spannen? Maar de ongeloovigen zijn het, die verschalkt zullen worden.
Hebben zij een god buiten God? God zij verre verheven boven de afgoden, welke zij met Hem vereenigen!
Daarom verlaat hen, tot zij aan hunnen dag zullen zijn gekomen, waarop zij, uit vrees, in zwijm zullen vallen.
Een dag, waarop hunne doortrapte verzinsels hun volstrekt niet zullen baten en zij niet ondersteund zullen worden.
En zij, die onrechtvaardig handelen, zullen zekerlijk eene andere straf buiten deze ondergaan; maar het meerendeel hunner begrijpt niet.
Wacht geduldig het oordeel van uwen Heer nopens hen af; want gij zijt onder onze oogen. Verkondig den lof van uwen Heer als gij opstaat.