Dutch
Surah Al-Maidah ( The Table spread with Food ) - Aya count 120
O, ware geloovigen! weest getrouw aan uwe verbintenissen. Het is u geoorloofd het redelooze vee te eten, behalve datgene, wat u verboden is; uitgezonderd het wild, dat geoorloofd is op andere tijden te gebruiken, maar niet terwijl gij op den pelgrimstocht zijt. God beveelt hetgeen hem behaagt.
O, ware geloovigen! schendt niet de heilige voorschriften van God, noch de heilige maand, noch de offerande, noch de versierselen daaraan hangende. Eerbiedigt hen, die naar het heilige huis reizen, om de gunst des Heeren te zoeken en hem te behagen. Maar indien gij uwen pelgrimstocht hebt volbracht, jaagt dan. En laat de boosheid van hen, die u zouden willen beletten, den heiligen tempel binnen te gaan u niet tot onrechtvaardigheden verlokken. Helpt elkander naar rechtvaardigheid en vroomheid, maar ondersteunt elkander niet in onrechtvaardigheid en boosheid; vreest dus God; want God is een streng straffer.
Het is u verboden te eten van dieren, die van zelven zijn gestorven, voorts bloed en varkensvleesch, en datgene waarover een andere naam dan die van God is aangeroepen en datgene wat gesmoord is, of door een slag of een val, of door de horens van een ander dier is gedood, en dat door een wild dier is verscheurd, behalve datgene wat gij hebt gedood; ook datgene wat voor afgoden werd geofferd. Het is u eveneens verboden te verdeelen door het lot, met pijlen te trekken. Dit is verboden. Heden wacht de wanhoop hun, die van hunnen godsdienst zijn afgedwaald; vreest dus hen niet, maar vreest mij. Heden heb ik uwen godsdienst voor u volmaakt en heb ik mijne genade voor u voltooid, en heb ik den Islam voor u gekozen, om uwen godsdienst te zijn. Maar hij, die door hongersnood gedreven en zonder de bedoeling te hebben van te zondigen, mocht eten van hetgeen wij hebben verboden, waarlijk God zal hem genadig en barmhartig zijn.
Zij zullen u vragen, wat hun veroorloofd is. Antwoord: de dingen, die goed zijn, zijn u geoorloofd. De prooi der jachtdieren, die gij als honden zult hebben afgericht, naar de wetenschap, die gij van God hebt ontvangen, is u geoorloofd te eten. Eet daarom van hetgeen zij u zullen hebben verschaft, en herdenkt daarbij den naam Gods, en vreest God; want God is snel in het rekenen.
Heden is het u geoorloofd zulke dingen te eten, die goed zijn, en het voedsel van diegenen, aan wie de schriften werd gegeven is u mede als geoorloofd toegestaan; en uw voedsel is hun geoorloofd. En gij moogt vrije vrouwen huwen, die geloovig zijn, en ook vrije vrouwen van hen, die de schriften vóór u hebben ontvangen, als gij haar heuren bruidschat hebt toegekend. Leeft kuisch met haar; bedrijft nimmer hoererij, noch neemt haar als bijzit. Hij, die het geloof verzaakt, diens werk zal ijdel zijn, en in het volgende leven zal hij vergaan.
O, ware geloovige! indien gij u tot het gebed gereed maakt, wascht dan uw aangezicht, en uwe handen tot onder de ellebogen; wrijft u het hoofd, en ook de voeten tot aan de hielen. En indien gij eene vrouw hebt beslapen, reinigt u. Maar indien gij ziek of op reis zijt, indien gij aan eene natuurlijke behoefte hebt voldaan, of indien gij vrouwen hebt aangeraakt, en gij vindt geen water, neemt dan fijn en zuiver zand, en wrijft uw aangezicht en u uwe handen er mede. God wil u geene moeite veroorzaken, maar hij wil u zuiveren en zijne gunst omtrent u volmaken, opdat gij hem dankbaar zoudt zijn.
Gedenkt dus Gods gunst omtrent u en het verbond, dat hij met u heeft aangegaan, toen gij zeidet: Wij hebben gehoord, en zullen gehoorzamen. Vreest God; want God kent het meest verborgene gedeelte van des menschen borst.
O, ware geloovigen! weest rechtvaardig, wanneer gij als getuigen voor God verschijnt, en laat de haat omtrent iemand u niet verleiden, boos te handelen. Weest rechtvaardig; dit brengt u nader tot de vroomheid, en vreest God; want God is geheel bekend met hetgeen gij doet.
God heeft hun beloofd, die gelooven en doen wat recht is, dat zij vergiffenis en eene groote belooning zullen ontvangen.
Maar zij, die niet gelooven en onze teekens van onwaarheid beschuldigen, zullen makkers der hel zijn.
O, ware geloovigen! herinnert u Gods gunst omtrent u, toen zekere mannen hunne handen naar u uitstrekten; maar hij stiet hunne handen terug die u wilden deren. Vreest dus God, en dat de geloovigen in hem vertrouwen.
God nam vroeger het verbond der kinderen Israëls aan, en wij kozen twaalf hoofden uit hun midden, en God zeide: Waarlijk ik ben met u; indien gij het gebed doet en aalmoezen geeft, en in mijne apostelen gelooft, en hen ondersteunt en God tegen goede renten leent, zal ik uwe slechte daden vergeven, en u in tuinen voeren, met rivieren doorsneden; maar onder u, die na deze waarschuwingen niet gelooft, dwaalt van den rechten weg af.
Maar omdat zij hun verbond hebben geschonden, hebben wij hen gevloekt en hunne harten versteend; zij rukken de woorden van den Pentateuches van hunne plaats, en hebben een deel vergeten van hetgeen hun werd onderwezen; en gij zult niet ophouden slechte daden bij hen te ontdekken, bij eenigen van hen uitgezonderd; maar vergeef hun en schenk hun daarvoor genade; want God bemint den milde.
En van hen, die zeggen: Wij zijn Christenen; wij hebben eene verbintenis aangenomen; maar zij hebben een gedeelte vergeten van hetgeen hun werd onderwezen; derhalve hebben wij vijandschap en haat onder hen doen ontstaan tot den dag der opstanding, en God zal hun dan zeker mededeelen, wat zij hebben verricht.
O gij, die de schriften hebt ontvangen, thans is onze apostel onder u gekomen, om u vele plaatsen duidelijk te maken, welke gij in de schriften hebt verborgen, om vele anderen daarvan voorbij te gaan. Thans is het licht in een duidelijk boek van God tot u gekomen.
Daarmede zal God hem leiden, die zijn wil op de paden des vredes zal volgen, en hem voeren door zijn wil uit de duisternis tot het licht, hij zal hem richten op den rechten weg.
Zij, die zeggen, dat Christus, de zoon van Maria, God is, zijn ongeloovigen. Zeg hun: Wie zou God kunnen tegengaan, indien het hem behaagt had Christus, den zoon van Maria, en zijne moeder en al, die op de aarde zijn, te verdelgen? Want Gode behoort het koninkrijk des hemels en der aarde, en wat daar tusschen is; hij schept wat hem behaagt, en God is almachtig.
De Joden en Christenen zeggen, wij zijn de kinderen Gods en zijne geliefden. Antwoord: Waarom straft hij u dan voor uwe zonden? Maar gij zijt slechts menschen, van diegenen, welke hij heeft geschapen. Hij vergeeft aan wie het hem behaagt, en hij straft wie hem behaagt; en Gode behoort het koninkrijk des hemels en der aarde, en alles wat tusschen beide is; en tot hem keert alles terug.
O gij! die de schriften hebt ontvangen, thans is onze apostel onder u gekomen, om u den waren godsdienst te verklaren, gedurende de schorsing der apostelen, opdat gij niet meer zoudt zeggen: Er kwam niemand tot ons, die goede tijdingen bracht, noch eenige waarschuwer: maar nu is een bode van goede tijdingen en een waarschuwer tot u gekomen; want God is almachtig.
Toen Mozes tot zijn volk zeide: O, mijn volk! gedenk Gods gunst omtrent u, sedert hij profeten onder u heeft aangewezen en u koningen heeft gegeven, en u heeft geschonken, wat hij geene natie ter wereld heeft gegeven.
O, mijn volk! ga het heilige land binnen, dat God voor u heeft bestemd, en wendt u niet om; opdat gij niet omvergeworpen en vernield mocht worden.
Zij antwoorden: O, Mozes! dit land wordt door een volk van reuzen bewoond, en wij zullen er op geenerlei wijze binnen gaan, dan nadat zij het hebben verlaten; maar indien zij het verlaten, zullen wij er binnentrekken.
Twee mannen van hen die God vreesden, nopens welke God genadig was geweest, zeiden: Treedt de poort binnen, en zoodra gij die binnentreedt, zult gij overwonnen hebben; vertrouwt dus in God, indien gij ware geloovigen zijt.
Zij hernamen: O, Mozes! wij zullen het land nimmer binnentreden terwijl zij er in vertoeven; ga dus, gij en uw God en strijd; want wij zullen hier blijven.
Mozes zeide: O Heer! waarlijk ik ben geen meester over iemand buiten mij en mijn broeder; maak dus een onderscheid tusschen ons en het goddelooze volk.
God antwoordde: Waarlijk het land zal hun gedurende veertig jaren ontzegd zijn; gedurende welken tijd zij op de aarde zullen dwalen: pleit dus niet alzoo voor het goddelooze volk.
Verhaal hun ook de geschiedenis van de twee zonen van Adam naar waarheid. Toen zij hun offer brachten en het van een hunner werd aangenomen, en het van den andere niet werd aangenomen, zeide Kaïn: Waarlijk ik zal u dooden: Abel antwoordde: God neemt alleen het offer van den vrome aan.
Indien gij zelfs uwe hand tegen mij opheft om mij te dooden, zou ik de mijne niet uitstrekken om u te dooden; want ik vrees God, den heer van alle schepselen.
Ik heb liever dat gij mijne onrechtvaardigheid en uwe eigene onrechtvaardigheid draagt, en dat gij een makker in het vuur verkrijgt; want dat is de belooning van den onrechtvaardige.
En zijne ziel drong hem, zijn broeder te dooden en hij doodde hem; zoodat hij tot hen behoorde die verdoemd zijn.
En God zond eene raaf die de aarde krabde, om hen te toonen, hoe hij het lichaam van zijn broeder moest verbergen, en hij zeide: Wee over mij! ben ik niet in staat gelijk deze raaf te zijn, dat ik het lijk van mijn broeder zou kunnen verbergen? en hij behoorde tot hen die berouw hebben.
Daarom bevolen wij de kinderen Israëls, dat hij, die eene ziel doodt, zonder dat die eene ziel hebbe gedood, of eene misdaad op aarde hebbe bedreven, zal zijn alsof hij alle menschen had gedood, doch hij die iemand het leven redt, zal zijn alsof hij het leven van alle menschen had gered. Onze apostels kwamen later tot hen, met duidelijke wonderen, maar zelfs daarna waren velen hunner zondaren op aarde.
Maar de belooning van hen die tegen God en zijn apostel strijden, en er op bedacht zijn, op aarde slecht te handelen, zal wezen, dat zij gedood zullen worden, of gekruisigd, of dat hunne voeten aan de tegenovergestelde zijden zullen worden afgesneden of dat zij uit het land zullen worden gebannen. Dit zal hunne ongenade in deze wereld zijn, en in de volgende zullen zij een strenge straf ondergaan,
Behalve zij, die berouw zullen gevoelen, alvorens gij hen in uwe macht hebt; want weet, dat God vergevingsgezind en genadig is.
O, ware geloovigen! vreest God en begeert eene engere verbinding met hem, en strijdt voor zijnen godsdienst, opdat gij gelukkig moogt zijn.
Daarom zij die niet gelooven, al hadden zij wat op de aarde is, en zelfs tweemaal zooveel, waarmede zij zich van de straf op den dag der opstanding zouden willen loskoopen, het zal niet van hen worden aangenomen, maar zij zullen eene pijnlijke straf ondergaan.
Zij zullen begeeren het vuur te verlaten, maar zij zullen het niet verlaten, en hunne straf zal doorloopend zijn.
Indien een man of eene vrouw mocht stelen, zult gij hun de handen afsnijden, als vergelding voor hetgeen zij hebben bedreven; dit is eene voorbeeldige straf door God bepaald, en God is machtig en wijs.
Maar hij, die berouw zal hebben na zijn onrechtvaardigheid en zich verbetert; waarlijk, God zal zich tot hem wenden; want God is geneigd tot vergeven en genadig.
Weet gij niet, dat het koninkrijk des hemels en der aarde Gode behoort? Hij straft wie hem behaagt, en hij vergeeft wie hem behaagt; want God is almachtig.
O, Profeet! laat u niet door hem bedroeven, die zich naar ongetrouwheid spoeden, of door hen die met hunne monden zeggen: wij gelooven, doch wier harten niet gelooven, of door de Joden, die het oor gretig aan de leugens en aan anderen leenen. Zij verdraaien de woorden der wet van hunne plaatsen en zeggen: indien u dit gebracht wordt, gelooft het, maar indien dit u niet gebracht wordt, hoedt u er dan voor; want wie zou hem van dwaling kunnen redden, dien God op een dwaalweg wil voeren. Zij wier harten het God niet behaagt te zuiveren, zullen schande in deze wereld ondergaan, en strenge straf in de volgende.
Zij leenen het oor aan de leugens en eten wat verboden is. Maar indien zij tot u komen, om door u gericht te worden, richt dan tusschen hen, of verlaat hen, en indien gij hen verlaat, zullen zij u volstrekt niet deren. Maar indien gij aanneemt te richten, richt dan tusschen hen met rechtvaardigheid; want God bemint hen, die de rechtvaardigheid in acht nemen.
En hoe zullen zij zich aan uwe beslissing onderwerpen, terwijl zij de wet hebben verlaten, die Gods oordeel bevat? Maar zij zullen daarna hunne aangezichten afwenden; doch dit zijn geene ware geloovigen.
Waarlijk wij hebben hun de wet nedergezonden, bevattende de goede richting en licht. De profeten, die tot den waren godsdienst behoorden, richtten de Joden naar dat boek; de leeraren en priesters richtten volgens de gedeelten van Gods boek; en zij waren er getuigen van. Vrees dus geene menschen maar vrees mij; en verkoop mijne teekens niet voor een lagen prijs. En zij die niet richten volgens hetgeen God heeft geopenbaard, zijn ongeloovigen.
Wij hebben hun daarin bevolen, leven voor leven, en oog voor oog, en neus voor neus, en oor voor oor, en mond voor mond, en dat kwetsuren ook door wedervergelding zouden gestraft worden. Maar hem die den prijs der straf in aalmoezen zal weggeven, zal dit als eene voldoening zijn. Zij die niet richten volgens hetgeen God heeft geopenbaard zijn onrechtvaardig.
Wij hebben ook Jezus den zoon van Maria gezonden, om de voetstappen der profeten te volgen, overeenkomstig de wet die vóór hem werd nedergezonden, en wij gaven hem het evangelie, bevattende richting en licht; mede bevestigende de wet, die te voren was gegeven en eene richting en waarschuwing voor hen, die God vreezen.
Opdat zij, die het evangelie hebbende ontvangen, mochten richten volgens hetgeen God daarin had geopenbaard; en zij die niet richten, volgens hetgeen God heeft geopenbaard, zijn zondaren.
Wij hebben u ook het boek, den Koran, gezonden, met waarheid, bevestigende de schrift, welke te voren was geopenbaard en dat haar voor verminking behoedt. Richt dus tusschen hen, overeenkomstig hetgeen God heeft geopenbaard, en volgt hunne begeerten niet, door van de waarheid af te dwalen, die u is geworden. Ieder uwer hebben wij eene wet gegeven en een open weg. En indien het Gode had behaagd, zou hij zeker één volk van u hebben gemaakt; maar hij heeft uwe getrouwheid willen beproeven, nopens de inachtneming van hetgeen hij u heeft gegeven. Streeft er dus naar, elkander in goede daden te overtreffen. Gij zult allen tot God terugkeeren en dan zal hij u datgene verklaren, waarover gij getwist hebt.
Daarom, o Mahomet! richt tusschen hen overeenkomstig hetgeen God heeft geopenbaard, en volg hunne begeerten niet, maar neem u in acht, uit vrees dat zij u noodzaken, van een deel dezer voorschriften af te dwalen, die God u heeft nedergezonden; en indien zij zich afwenden, weet dan, dat het Gode behaagt, hen voor eenige hunner misdaden te straffen; want een groot getal der menschen zijn zondaren.
Verlangen zij dus het oordeel der onwetendheid? Maar wie is beter dan God, om tusschen hen te richten die waarlijk gelooven?
O, ware geloovigen! neemt niet de Joden of Christenen tot vrienden; zij zijn elkanders vrienden; maar hij uwer, die hen tot vrienden neemt, is zekerlijk een hunner. Waarlijk, God leidt de onrechtvaardigen niet.
Gij zult hen zien, in wier harten eene zwakheid heerscht, hoe zij zich haasten, zeggende: wij vreezen, dat ons eenigerhande tegenspoed overkomt; maar het is God gemakkelijk, de overwinning te schenken, of een bevel van Hem, dat zij berouw mogen gevoelen, omtrent hetgeen zij in hun binnenste hebben besloten.
En zij die gelooven, zullen zeggen: zijn dit de menschen die, met den plechtigsten eed, bij God zwoeren, dat zij zeker tot ons behoorden? Hunne werken zijn ijdel geworden en zij behooren tot de verdoemden.
O, ware geloovigen! hij van u, die van zijnen godsdienst afstand doet, God zal zeker een ander volk brengen, dat hij zal beminnen en dat hem zal beminnen. Dat volk zal nederig omtrent de geloovigen en gestreng omtrent de ongeloovigen zijn; zij zullen voor den godsdienst des Heeren strijden en de afkeuring van den lasterende niet vreezen. Dit is Gods goedheid; hij schenkt dien aan wien het hem behaagt. God is groot en wijs.
Waarlijk uw schuts is God en zijn, apostel; en zij die gelooven, die de bepaalde tijden van het gebed in acht nemen en aalmoezen geven en zich nederbuigen, om God te aanbidden.
En zij die God en zijn apostel en de geloovigen als hunne vrienden kiezen, behooren tot de partij van God en zullen de zege behalen.
O, ware geloovigen! kiest als uwe vrienden niet hen, wie de schriften vóór u waren gegeven, of de ongeloovigen, die uwen godsdienst tot het onderwerp van hunne lachlust en bespotting maken; maar vreest God, indien gij ware geloovigen zijt.
Noch hen, die, wanneer zij hooren bidden, daarvan een onderwerp van lachlust en bespotting maken; zij doen dit omdat zij het niet begrijpen.
Zegt: o gij! die de schriften hebt ontvangen, verwerpt gij ons om eene andere reden, dan omdat wij in God gelooven, in hetgeen ons werd nedergezonden, en dat wat vroeger nedergezonden werd, en omdat het grootste deel van u zondaren zijn?
Zeg hun: zal ik u eene vreeselijker zaak verkondigen dan diegene, welke gij van God kunt verwachten? Zij die God heeft gevloekt, en omtrent welke God toornig was; die hij in apen en varkens veranderde; zij die Taghut aanbidden, zijn in den slechtsten staat en dwalen verder van den weg.
Toen zij tot u kwamen, zeiden zij: wij gelooven, doch zij traden in uw gezelschap met ongetrouwheid en gingen daarmede van u weg; maar God kent goed wat zij verbergen.
Gij zult velen van hen zien, wedijverende in oneerlijkheid en onrechtvaardigheid, en die verboden spijzen eten. Hoe verachtelijk zijn hunne daden.
Indien hunne wetgeleerden en priesters het niet waren, die hun verboden zonden te begaan en ongeoorloofde spijzen te eten, welke verachtelijke daden zouden zij niet bedrijven!
De Joden zeggen, de hand van God is geketend. Hunne handen zullen geketend zijn, en zij zullen gevloekt worden, om hetgeen zij hebben gezegd. Neen! zijne beide handen zijn geopend; Hij beschikt naar zijn welbehagen. Wat u van uwen Heer is neder gezonden zal de zonde en de ongetrouwheid van velen hunner vermeerderen, en wij hebben de vijandschap en den haat tusschen hen geplaatst, tot op den dag der opstanding. Zoo dikwijls zij het oorlogsvuur zullen ontsteken, zal God het uitblusschen, en zij zullen in hun binnenste besluiten, slecht op aarde te handelen; maar God bemint de boozen niet.
Daarom, indien zij, die de schriften hebben ontvangen, gelooven en God vreezen zullen wij zeker hunne zonden uitwisschen, en wij zullen hen in genoegelijke tuinen voeren;
En indien zij den pentateuch in acht nemen en het evangelie en dat wat vroeger door hunnen Heer werd nedergezonden, zullen zij zeker eten van goede spijzen, van boven hen en onder hunnen voet. Onder hen zijn er, die oprecht handelen; maar hoe slecht is het wat velen onder hen doen!
O, profeet! maakt het geheel bekend, wat u door uwen Heer werd nedergezonden; want indien gij het niet doet, vervult gij niet uwen last, en God zal verdedigen tegen de boozen; want God leidt de ongeloovigen niet.
Zeg: o gij! die de schriften hebt ontvangen, gij zijt met niets grondig bekend, indien gij niet den pentateuch en het evangelie in acht neemt, en dat wat door uwen Heer is nedergezonden. Dat wat door uwen Heer is nedergezonden, zal zeker de boosheid en de ontrouw van velen hunner vermeerderen; maar bekreun u niet om de ongeloovigen.
Waarlijk zij die gelooven, en de Joden, en de Sabeïsten en de Christenen, wie hunner in God gelooven, in den jongsten dag, en weldoen, geen vrees zal over hen komen en nimmer zullen zij bedroefd worden.
Wij hebben vroeger het verbond van de kinderen Israëls aangenomen en gezanten tot hen gezonden. Zoo dikwijls een apostel tot hen kwam, met dat wat hunne zielen niet begeerden, beschuldigden zij sommigen van hen van misleiding, en doodden eenigen van hen.
Zij verbeeldden zich dat zij daarvoor niet zouden worden gestraft, en zij werden blind en doof. Daarop wendde God zich tot hen, daarna werden velen van hen blind en doof, maar God zag wat zij deden.
Zij zijn zeker ongeloovigen, die zeggen: waarlijk, Christus, de zoon van Maria, is God, daar toch Christus zeide: O, kinderen Israëls! dient God, mijn Heer en de uwe; wie een ander naast God plaatst, zal door God van het paradijs uitgesloten worden, en het hellevuur zal zijne woning zijn; en de goddeloozen zullen niemand hebben, die hen helpt.
Zij zijn waarlijk ongeloovigen, die zeggen: God is de derde der drieëenheid, want er is geen God behalve den eenigen God, en indien zij niet terugkomen van hetgeen zij zeggen, eene pijnlijke straf zal hun worden opgelegd, daar zij ongeloovigen zijn.
Zullen zij dus niet tot God terugkeeren en hem vergiffenis vragen? God is genadig en barmhartig.
Christus, de zoon van Maria, is niets meer dan een apostel: andere apostels zijn hem voorafgegaan, en zijne moeder was eene vrouw van waarheid. Zij beiden gebruikten voedsel. Gij ziet hoe wij de teekenen Gods onder hen openbaarden, en ziet dan hoe zij zich afwenden.
Zeg hun: wilt gij aanbidden naast God, wat u kan deren noch nuttig zijn? God hoort en ziet.
Zeg: o gij! die de schriften hebt ontvangen, overschrijdt de ware grenzen in uwen godsdienst niet, door onwaarheid te spreken, noch volgt de begeerten van het volk, dat vroeger dwaalde, en dat velen heeft verleid en den rechten weg heeft verlaten.
Zij, die onder de kinderen Israëls niet geloofden, werden door de tong van David en door die van Jezus, den zoon van Maria, gevloekt, omdat zij oproerig en verdorven waren;
Zij verboden elkander de zonden niet die zij bedreven, en wee hun om hetgeen zij hebben bedreven.
Gij zult velen ongeloovigen tot hunne vrienden zien nemen. Wee over hen, om hetgeen hunne zielen hun hebben ingegeven, en weshalve God toornig over hen is; en zij zullen eeuwig in de marteling blijven.
Maar indien zij in God hadden geloofd, in den profeet en hetgeen hem werd geopenbaard, hadden zij hem niet als vrienden genomen; maar velen hunner zijn boosdoeners.
Gij zult zeker vinden, dat de hevigsten in vijandschap omtrent de ware geloovigen, de Joden en de afgodendienaars zijn, en gij zult zeker vinden, dat zij onder hen, die het meest er toe overhellen, vriendschap met de trouwe geloovigen te sluiten, diegene zijn, welke zeggen: wij zijn Christenen. Dit komt, omdat er priesters en monniken onder hen zijn, en omdat zij niet van hoogmoed vervuld zijn.
En wanneer zij, hetgeen den apostel werd nedergezonden, zullen hooren lezen, zult gij hunne oogen zien overstroomen van tranen, door de waarheid die zij zullen ontdekken, zeggende: o Heer! wij gelooven; schrijf ons dus op met hen, die getuigenis afleggen der waarheid van den Koran.
En wat zou ons verhinderen in God te gelooven en de waarheid, die tot ons is gekomen, en ernstig te begeeren, dat God ons met de rechtvaardigen in het paradijs leide?
Daarvoor heeft God hen beloond, om hetgeen zij hebben gezegd, met tuinen van rivieren doorsneden; eeuwig zullen zij daarin verblijven; en dat is de belooning voor den rechtvaardige.
Maar zij die niet gelooven, en onze teekens van valschheid beschuldigen, zij zullen makkers der hel zijn.
O ware geloovigen! verbiedt niet de goede dingen, die God u heeft veroorloofd, maar zondigt niet; want God bemint de zondaars niet.
Eet hetgeen God u tot voedsel heeft gegeven, hetgeen wettig en goed is, en vreest God, in wien gij gelooft.
God zal u niet straffen voor een onbedacht woord in uwe eeden, maar hij zal u straffen voor hetgeen gij plechtig zweert en schendt. En de boete voor zulk een eed zal zijn, het voeden van tien arme lieden met zulk middelmatig voedsel als dat, waarmede gij uw gezin voedt, of hen te kleeden, of het bevrijden van den nek van een waren geloovige uit de slavernij; maar hij die aan geen dezer drie dingen zal kunnen voldoen, moet drie dagen vasten. Dit is de boete voor uwe geschondene eeden, indien gij onverdacht zweert. Let daarom op uwe eeden. Zoo verklaart God u zijne teekens, opdat gij dankbaar moogt zijn.
O ware geloovigen! waarlijk, wijn en spelen, en beelden en het raadplegen van pijlen zijn een gruwel van satans vinding: mijdt die dus, opdat gij gelukkig moogt zijn.
Satan tracht tweedracht en haat onder u te zaaien, door middel van wijn en spelen, en u te verwijderen van de herdenking van God en de geboden. Wilt gij u dus daarvan niet onthouden?
Gehoorzaamt God en gehoorzaamt den apostel, en hoedt u; maar indien gij u afwendt, weet dan dat de plicht van onzen apostel alleen bestaat in het openbaar te prediken.
Zij die gelooven en goede werken doen, zullen niet gezondigd hebben, indien zij van wijn of spel gebruik hebben gemaakt, alvorens wij het verboden, indien zij God vreezen, en gelooven en goede werken verrichten, en voortaan God vreezen, en gelooven en volharden God te vreezen en wel te doen; want God bemint hen die goed doen.
O ware geloovigen! God zal u zeker (op den pelgrimstocht) beproeven met wild, dat gij met uwe handen of uwe lansen zult kunnen vangen, opdat God zou kennen, wie hem in het geheim vreest; maar wie daarin zondigt zal een strenge straf ondergaan.
O ware geloovigen! doodt geen wild, terwijl gij aan den pelgrimstocht deelneemt. Hij onder u, die een dier opzettelijk heeft gedood, zal een gelijk dier moeten teruggeven, als datgene wat hij doodde, in huisdieren, overeenkomstig de beslissing van twee rechtvaardige personen, om als een offer naar den Caaba-tempel te worden gebracht, of ter vergoeding daarvan zal hij armen voeden, of, in plaats daarvan vasten, opdat hij de afschuwelijkheid van zijne daad moge gevoelen. God heeft vergeven wat voorbij is, maar hij die nogmaals zondigt, op dien zal God zich wreken; want God is machtig en in staat tot wraak.
Het is u geoorloofd, in de zee te visschen en wat gij vangt te eten, als leeftocht voor u en voor hen die reizen, maar het is u niet geoorloofd op het land te jagen, terwijl gij de ceremoniën van den pelgrimstocht vervult. Vreest daarom God; want eens zult gij tot hem verzameld worden.
God heeft den Caaba, het heilige huis, als eene inrichting voor den mensch gemaakt, en heeft de heilige maand bevolen, en het offer en de versierselen daaraan te hangen, opdat gij zoudt weten, dat God kent wat in den hemel en op aarde is, en dat God alwetend is.
Weet, dat God gestreng straft, en dat God ook vergevingsgezind en genadig is.
De plicht van onzen profeet is alleen om te prediken, en God weet hetgeen gij toont en wat gij verbergt.
Zeg: kwaad en goed zullen niet gelijk geschat worden, ofschoon de overvloed van kwaad u behaagt. Vreest dus God, gij die verstand hebt, opdat gij gelukkig moogt zijn.
O ware geloovigen! onderzoekt niet zulke dingen, die, als zij u werden verklaard, u smart zouden veroorzaken; maar indien gij daaromtrent ondervraagt op het tijdstip waarop de Koran geheel zal zijn geopenbaard, zullen zij u verklaard worden, God vergeeft uwe nieuwsgierigheid; want God is vergevingsgezind en genadig.
Menschen die vóór u waren, hebben daaromtrent onderzocht, en werden later ongeloovig.
God heeft niets voorgeschreven omtrent Bahîra, noch omtrent Sâïba noch nopens Wasîla, noch nopens Hâmi, maar de ongeloovigen hebben een logen betreffende God uitgedacht, en het grootste gedeelte hunner verstaan niet.
En toen tot hen gezegd werd: Komt tot hetgeen God heeft geopenbaard en tot den apostel, antwoordden zij: Het geloof dat wij bij onze ouderen vonden, is toereikend voor ons, terwijl hunne vaders niets kenden en niet geleid werden.
O ware geloovigen! neemt uwe zielen in acht. Hij die dwaalt, zal u niet deren; want gij wordt op den rechten weg geleid. Met God zult gij terugkeeren, en hij zal u verhalen wat gij hebt gedaan.
O ware geloovigen! laat getuigen onder u kiezen, als de dood een uwer nadert, op het oogenblik dat hij testament maakt; neem twee rechtvaardige menschen onder u, of twee anderen van een verschillenden stam, of van een ander geloof dan gij zijt, indien gij reizende op aarde zijt en het doodsgevaar u overvalt. Gij zult hen beiden opsluiten na het namiddaggebed, en zij zullen bij God zweren indien gij aan hen twijfelt, en zij zullen zeggen: Wij verkoopen onze getuigenis niet, voor welken prijs ook; zelfs niet aan iemand, die met ons is verwant, en wij zullen de getuigenis van God niet verbergen; want dan zouden wij zeker tot het getal der zondaren behooren.
Maar indien het blijkt, dat beiden aan oneerlijkheid schuldig zijn geweest, zullen twee anderen in hunne plaats worden gesteld, van degenen die hen van valschheid hebben overtuigd, en wel de twee naasten in den bloede; en zij zullen bij God zweren, zeggende: Waarlijk, onze getuigenis is meer waar dan de getuigenis van deze beide; wij hebben niet pogen te verleiden; want dan zouden wij tot het getal der onrechtvaardigen behooren.
Dit zal gemakkelijker zijn, dat de menschen eene getuigenis afleggen overeenkomstig hare ware bedoeling, of zij zullen vreezen, dat een andere eed na hunnen eed mocht worden afgelegd. Vreest daarom God en luistert; want God leidt de onrechtvaardigen niet.
Op zekeren dag zal God de apostels vereenigen en tot hen zeggen: Welk een antwoord werd u gegeven, toen gij voor het volk hebt gepredikt, naar hetwelk gij werd afgezonden? Zij zullen antwoorden: Wij hebben geene kennis, maar gij kent de geheimen.
Als God zal zeggen: o Jezus! zoon van Maria: gedenk mijne gunst omtrent u en omtrent uwe moeder, toen ik u sterkte met den heiligen geest, opdat gij tot de menschen in hunne wieg zoudt spreken, en toen gij zijt opgegroeid. En toen ik u de schrift onderwees en wijsheid, en de wet en het evangelie; en toen gij, door mijn verlof, slijk in den vorm van een vogel hebt gebracht, en dat gij er in hebt geblazen en dat het door mijn verlof een vogel werd, en dat gij een blindgeborene en een melaatsche door mijn verlof hebt genezen, en toen gij, door mijn verlof, de dooden hunne graven deedt verlaten, en toen ik de kinderen Israëls terug hield u te dooden, toen gij met duidelijke wonderen tot hen waard gekomen en sommigen van hen, die niet geloofden, zeiden: Dit is slechts tooverij
En toen ik de apostelen gebood, zeggende: Gelooft in mij en in mijn gezant, antwoordden zij: Wij gelooven, en gij zijt getuige, dat wij Gode zijn onderworpen.
Gedenk, toen de apostelen zeiden: O, Jezus, zoon van Maria! is uw Heer in staat, ons eene tafel uit den hemel te doen nederdalen? Hij antwoordde: Vreest God, indien gij ware geloovigen zijt.
Zij zeiden: Wij verlangen er van te eten, en dat onze harten voldaan mogen worden, en dat wij mogen weten, of gij ons de waarheid hebt verhaald, en dat wij er getuigen van mogen zijn.
Jezus de zoon van Maria, zeide: O God, onze Heer! laat eene tafel tot ons uit den hemel nederdalen; dat de dag van hare nederdaling een feestdag voor ons worde: voor den eerste van ons en voor den laatste van ons, en een teeken van u; en voorzie haar van voedsel voor ons; want gij zijt de beste voorziener.
God zeide: Waarlijk ik zal haar tot u doen nederdalen; maar hij van u, die daarna nog ongeloovig zal zijn, zekerlijk zal ik hem straffen met eene straf, en ik zal de andere schepselen ongestraft laten.
En als God tot Jezus zal zeggen: O Jezus, zoon van Maria! hebt gij tot de menschen gezegd: Neemt mij en mijne moeder als twee goden naast God? zal hij antwoorden: Geloofd zijt gij: verre zij het het van mij, te zeggen wat niet waar is; indien ik dit had gezegd, zoudt gij het zekerlijk weten; gij weet wat in mij is, maar ik weet niet wat in u is; want gij kent alle geheimen.
Ik heb hun niets gezegd, dan wat gij mij hebt geboden; namelijk: Aanbidt God, mijn Heer, en ùw Heer; en ik was getuige van hunne daden, zoo lang ik onder hen bleef; doch sedert gij mij tot u hebt opgenomen, waart gij hun bewaker; want gij zijt getuige van alle dingen.
Indien gij hen straft; gij hebt de macht en zij zijne uwe dienaren, en indien gij hun vergeeft; gij kunt het; want gij zijt machtig en wijs.
God zal zeggen: Deze dag is een dag waarop de rechtvaardigen hunne rechtvaardigheid zullen vermeerderd zien: zij zullen tuinen bezitten met wateren doorsneden; eeuwig zullen zij daarin verblijven. God heeft behagen in hen geschept, en zij hebben behagen in hem geschept. Dit zal een groot geluk zijn.
Gode behoort de heerschappij over hemel en aarde en al wat zij bevatten, en hij is almachtig.