Dutch

Surah Ar-Room ( The Romans ) - Aya count 60
Share
De Grieken zijn door de Perzen overwonnen
In een zeer nabij gelegen gedeelte van het land; maar na hunne nederlaag zullen zij de andere op hunne beurt.
Binnen eenige jaren overwinnen. Aan God behoort de beschikking hierover, zoowel voor hetgeen voorbij is, als voor hetgeen komen zal. Op dien dag zullen de geloovigen zich verblijden
In het voordeel door God verleend; want hij verleent goeden uitslag aan degene die hem behaagt, en hij is de Machtige, de Barmhartige.
Dit is de belofte van God: God zal niet in tegenspraak met zijne belofte handelen; maar het grootste deel der menschen kennen Gods waarachtigheid niet.
Overdenken zij niet bij zich zelven, dat God de hemelen en de aarde, en ook alles wat daartusschen is, niet anders dan in waarheid heeft geschapen en voor hen een bepaald tijdvak aangewezen heeft? Waarlijk een groot aantal der menschen verwerpen het geloof aan hunne toekomstige ontmoeting van den Heer bij de opstanding.
Gaan zij niet over de aarde, en zien zij niet wat het einde was van degenen die hen voorafgingen? Deze overtroffen de bewoners van Mekka in kracht, braken de aarde open en woonden daar in grooteren overvloed en voorspoed dan zij; en hunne gezanten kwamen met duidelijke wonderen tot hen, en God was niet geneigd, hen onrechtvaardig te behandelen; maar zij mishandelden hunne eigene zielen door hun hardnekkig ongeloof.
En op den dag waarop het uur zal komen, zullen de zondaren stom van wanhoop worden.
Zij zullen geene tusschenpersonen hebben onder de afgoden welke zij met God vereenigen. En zij zullen de valsche goden verloochenen, welke zij met hem vereenigen.
Op den dag waarop het uur zal komen, zullen de ware geloovigen en de ongeloovigen gescheiden zijn.
Verheerlijkt dus God als de avond u overvalt, en als gij des ochtends opstaat.
Hij brengt het levende uit het doode voort, en hij brengt het doode uit het levende voort, en hij verkwikt de aarde, nadat die dood was. Evenzoo zult gij uit uwe graven worden voortgebracht.
Een zijner teekenen is, dat hij u van stof heeft geschapen; en, onthoudt het, gij zijt menschen geworden die over de oppervlakte der aarde zijn verspreid.
Onder zijne teekens behoort ook, dat hij u den bliksem toont om schrik te verwekken, en hoop op regen te geven, en dat hij water uit den hemel nederzendt en daardoor de aarde verkwikt, nadat die stervende was. Waarlijk, hierin zijn teekenen voor hen die begrijpen.
Aan hem zijn allen onderworpen die zich in de hemelen en op aarde bevinden; allen zijn hem gehoorzaam.
Hij is het die oorspronkelijk een schepsel voortbrengt en daarna weder tot hem terugvoert, en dit is hem zeer gemakkelijk. Hij eischt terecht de meest verheven vergelijking in den hemel en op de aarde, en hij is de Machtige, de Wijze.
Hij stelt u vergelijkingen voor, aan u zelven ontleend. Hebt gij onder de slaven, welke door uwe rechterhand worden bezeten, een deelgenoot in het vermogen dat wij u hebben geschonken, zoodat gij daarvan gelijke bezitters met hen wordt, of dat gij hen vreest, zoo als gij elkander vreest? Zoo leggen wij onze teekens duidelijk uit, voor hen die begrijpen.
Maar zij die onrechtvaardig handelen, door anderen naast God te plaatsen, volgen hunne eigene lusten zonder kennis; en wie zal degenen richten, welke God doet dwalen? Zij zullen niemand hebben om hem te helpen.
Weest dus godvruchtig en wendt uw aangezicht naar den waren godsdienst; de instelling van God, die den mensch heeft geschapen om haar te omhelzen. Er is geene verandering in hetgeen God heeft geschapen. Dit is de ware godsdienst; maar het grootste deel der menschen weet het niet.
Van hen die eene scheuring in hunnen godsdienst hebben gemaakt, en in verschillende secten zijn verdeeld, verblijdt iedere secte zich in hare eigen meening.
Om zich ondankbaar te betoonen voor de gunsten, welke wij hun hebben geschonken. Verblijdt u dus in de ijdele vermaken dezer wereld; maar hierna zult gij de gevolgen kennen.
Als wij de menschen de weldaden der genade doen smaken, verblijden zij zich daarin; doch indien hun kwaad overkomt, om hetgeen hunne handen te voren hebben bedreven, wanhopen zij.
God is het die u geschapen en van voedsel voorzien heeft; daarna zal hij u doen sterven, en daarna zal hij u ten leven opwekken. Is er een uwer valsche goden, die in staat is het minste dezer dingen te doen? Geloofd zij hij en verre zij het van hem, wat zij met hem vereenigen.
Verderf is te land en ter zee verschenen, om de misdaden door menschenhanden bedreven; ten einde zij daardoor een deel der vruchten zouden proeven van hetgeen zij hebben gewrocht, opdat zij misschien van hunne slechte wegen zouden mogen terugkeeren.
Die een ongeloovige mocht zijn geweest, zal de lasten van zijn ongeloof dragen, en die gedaan zullen hebben, wat recht is, zullen zich rustplaatsen in het paradijs spreiden;
Opdat hij van zijne overvloedige milddadigheid degenen mogen beloonen, die geloofd en rechtvaardig gehandeld zullen hebben; want hij bemint de ongeloovigen niet.
Indien wij een verzengenden wind zonden, en zij zouden hun koren zien geel worden en verbranden, zouden zij zeker ondankbaar worden, in weerwil onzer vroegere gunsten.
Gij kunt de dooden niet doen hooren, noch kunt de dooven uwen kreet doen vernemen, als zij zich verwijderen en u hunne ruggen toewenden.
Ook kunt gij den blinde niet uit zijne dwaling leiden. Gij zult niemand hoorend maken, behalve hen die in onze teekenen gelooven; want deze zijn ons onderworpen.
Op den dag waarop het laatste uur zal komen, zullen de zondaren willen zweren. Dat zij niet langer dan een uur zijn gebleven. Op dezelfde wijze spraken zij gedurende hunnen leeftijd leugens uit.
Op dien dag zal hunne verontschuldiging degenen niet helpen, die onrechtvaardig hebben gehandeld; ook zullen zij niet meer worden uitgenoodigd, zich bij God aangenaam te maken.
En thans hebben wij den mensch in dezen Koran vergelijkingen van allerlei aard voorgesteld; maar indien gij de ongeloovigen een vers daarvan brengt, zullen zij zekerlijk zeggen; Gij zijt slechts verkondigers van ijdele leugens.
Maar gij, o Mahomet, volhard met standvastigheid; want God is waar, en laten niet zij u tot wankelen brengen, die geene zekere kennis bezitten.