Dutch

Surah An-Naml (The Ants ) - Aya count 93
Share
Eene leiding en goede tijding voor de ware geloovigen.
Wat hen betreft, die niet in het volgende leven gelooven, wij hebben hunne werken voor hen gereed gemaakt, zij zullen door verbazing getroffen worden, over hunne teleurstelling, als zij weder zullen worden opgewekt.
En toen hij nabij het vuur was gekomen, riep hem eene stem toe: Gezegend hij, die in, en hij die nabij het vuur is, en geloofd zij God, de Heer van alle schepselen!
Werp thans uwen staf neder. En toen hij zag dat deze zich bewoog als ware die eene slang, week hij achteruit en vlood, en keerde zich niet om. En God zeide: O Mozes! vrees niet; want mijne gezanten hebben niets van mij te duchten.
Behalve hij die onrechtvaardig zal hebben gehandeld; maar voor wien daarna kwaad door goed zal hebben vervangen, ben ik genadig en barmhartig.
En zij loochenden deze, uit onrechtvaardigheid en trotschheid, hoewel hunne zielen zekerlijk wisten, dat die van God waren; maar gedenk, wat het einde der zondaren was.
En Salomo's legers werden onder hem vergaderd, bestaande uit geniussen, menschen en ook vogelen; en zij werden in verschillende troepen gerangschikt.
En het duurde niet lang, voor hij zich aan Salomo vertoonde, en zeide: Ik heb eene plaats gezien, welke gij niet gezien hebt, en ik kom tot u van Saba, met zeker nieuws.
Ik vond eene vrouw, die daar regeerde, die voorzien is van alles, wat begeerlijk is voor een vorst, en een prachtigen troon heeft.
Salomo zeide: wij zullen zien of gij de waarheid hebt gesproken, dan of gij een leugenaar zijt.
Gaat met dezen brief van mij en werp dien onder hen neder; wend u daarna van hen af en wacht, om te weten, welk antwoord zij zullen geven.
En toen de koningin van Saba den brief had ontvangen, zeide zij: O edelen! waarlijk, mij is een eervolle brief overgebracht.
De edelen antwoordden: Wij zijn met sterkte begiftigd, en met groote dapperheid in den oorlog; maar het bevel komt u toe: weet dus wat gij wilt bevelen.
Maar ik zal hun geschenken zenden, en ik zal wachten, om de nadere inlichtingen te vernemen, welke degenen zullen terugbrengen, die derwaarts worden afgezonden.
En toen de gezant der koningin tot Salomo kwam, zeide de vorst: Wilt gij mij met rijkdommen beschenken? Waarlijk, hetgeen God mij heeft gegeven, is beter dan hetgeen hij u heeft geschonken. Uwe geschenken maken u ijdel.
Keer tot het volk van Saba terug. Wij zullen zekerlijk met strijdkrachten tot hen komen, welke zij niet in staat zullen zijn tegenstand te bieden, en wij zullen hen vernederd uit hunne stad drijven, en zij zullen tot schande gebracht worden.
En Salomo zeide tot zijne dienaren: Verandert haren troon, dat zij dien niet herkenne, opdat wij mogen zien, of zij op den rechten weg wordt geleid, of dat zij tot hen behoort, die niet op den rechten weg worden gevoerd.
En toen zij tot Salomo was gekomen, zeide men tot haar: Is uw troon gelijk aan dezen? Zij antwoordde: Men zou zeggen dat hij dezelfde was. En ons werd vóór haar de kennis geschonken, en wij waren aan God onderworpen.
Men zeide tot haar: Treed het paleis binnen, en toen zij het zag, dacht zij dat het een groot water was, en zij ontblootte hare beenen, door haar kleed op te lichten, om het te doorwaden. Daarop zeide Salomo tot haar: Waarlijk, dit is een paleis met glas geplaveid. Daarop zeide de koningin: O Heer! waarlijk, ik heb onrechtvaardig met mijne eigene ziel gehandeld en ik onderwerp mij met Salomo aan God, den Heer van alle schepselen.
Zoo zonden wij ook vroeger tot den stam van Thamoed hun broeder Saleh, die tot hen zeide: Dient God. En ziet, zij werden in twee gedeelten gescheiden, die met elkander twistten.
Saleh zeide: O mijn volk! waarom verhaast gij het kwade veeleer dan het goede? Weshalve smeekt geen vergiffenis, van God, opdat gij genade moogt erlangen: gij zijt anders verloren.
Zij antwoordden: Wij voorzien kwaad van u en die met u zijn. Saleh hernam: Het kwaad dat gij voorspelt, hangt van God af, maar gij zijt een volk, dat beproefd wordt, door eene wisseling van voor- en tegenspoed.
En er waren negen menschen in de stad, die schandelijk op de aarde handelden en zich in niets met rechtschapenheid gedroegen.
Deze zeiden tot elkander: Zweert wederkeerig bij God, dat wij Saleh en zijn gezin des nachts zullen overvallen, en daarna zullen wij tot dengeen zeggen, die het recht heeft zijn bloed te wreken: Wij waren volstrekt niet tegenwoordig bij de uitroeiing van zijn gezin: en wij spreken de waarheid.
En deze hunne woningen blijven ledig, om de onrechtvaardigheid, welke zij hebben bedreven. Waarlijk, hierin is een teeken voor hen die begrijpen.
En gedenk Lot, toen hij tot zijn volk zeide: Begaat gij eene zonde, hoewel gij de verfoeielijkheid daarvan ziet?
Maar het antwoord van zijn volk was niet anders dan dat zij zeiden: Drijft het gezin van Lot uit uwe stad; want zij zijn menschen, die zich rein houden van de daden, welke gij bedrijft.
Daarom bevrijdden wij hem en zijn gezin, behalve zijne vrouw, omtrent welke wij besloten, dat zij een van hen zou zijn, die achter zouden blijven om verdelgd te worden.
En wij deden eene bui van steenen op hen nederregenen; en vreeselijk was de bui, die neerviel op hen, welke te vergeefs waren gewaarschuwd geworden.
Moet niet hem de voorkeur worden gegeven, die de hemelen en de aarde heeft geschapen, en regen uit den hemel voor u nederzendt, waardoor wij heerlijke tuinen doen voortspruiten? Het is niet in uwe macht, de boomen daarvan te doen opgroeien. Is er een andere god deelgenoot met den eenigen God? Waarlijk, het is een volk, dat van de waarheid afwijkt.
Is niet hij waardiger te worden aangebeden, die de aarde heeft opgericht en rivieren in haar midden heeft doen vloeien, en onbeweegbare bergen daarop heeft geplaatst en eene afscheiding tusschen de twee zeeën heeft gesteld. Of is er eene andere god, die gelijk is aan den eenigen God? Maar het grootste gedeelte van hen overdenkt niet.
Is niet hij de waardigste, die den bedroefde verhoort als hij hem aanroept, en het kwade wegneemt, dat hem bedroeft, en die u tot de opvolgers uwer voorvaderen op de aarde heeft gemaakt? Hoe weinigen beschouwen deze dingen.
Is niet hij de waardigste, die u leidt op de donkere paden des lands en der zee, en die de winden zendt, welke de wolken voortdrijven als de voorboden zijner genade! Is er een andere god die met den eenigen God gelijk kan worden gesteld? Verre zij het van God, de deelgenooten zijner macht te hebben, welke gij met hem vereenigt.
Is niet hij de waardigste, die een schepsel voortbrengt en het na den dood weder opwekt, en die u voedsel van hemel en aarde geeft? Is er, bij den waren God een andere god, die dit doet? Zeg: Geef uw bewijs daarvoor, indien gij de waarheid spreekt.
En toch hebben zij door hunne kennis eenig begrip van het volgende leven; maar zij verkeeren daaromtrent in eene onzekerheid; ja, zij zijn blind, nopens de wezenlijke omstandigheden daarvan.
En weest niet bedroefd om hen: voedt volstrekt geene ongerustheid over de listen welke zij tegen u zullen uitdenken.
En zij zullen zeggen: Wanneer zal deze bedreiging worden vervuld; zeg, indien gij de waarheid spreekt?
Antwoord: Misschien zal een deel der straf, welke gij verlangt dat verhaast zal worden, dicht achter u volgen.
En het is zekerlijk eene leiding en eene genade voor de ware geloovigen.
Uw Heer zal den strijd tusschen hen door zijn eind-vonnis beslissen, en hij is de Machtige, de Wijze.
Waarlijk, gij zult de dooden niet hoorende maken, noch zult gij de dooven uwe oproeping tot het ware geloof doen hooren, als zij zich verwijderen en u hunne ruggen toewenden.
Ook zult gij de blinden er niet toe brengen zich uit hunne dwaling te redden. Gij zult u door niemand doen hooren, behalve door hen die in onze teekenen gelooven, en deze zijn geheel aan ons onderworpen.
Op den dag der opstanding zullen wij uit ieder volk degenen verzamelen, die onze teekenen van valschheid zullen hebben beschuldigd; zij zullen verhinderd worden zich onder elkander te mengen.
Tot zij op de plaats des oordeels zullen aangekomen zijn. En God zal tot hen zeggen: Hebt gij mijne teekens van valschheid beschuldigd, hoezeer gij die met uwe kennis niet begrijpt? Of welke beweegreden hebt gij om aldus te handelen?
En het vonnis der verdoemenis zal op hen nederkomen, omdat zij onrechtvaardig hebben gehandeld, en zij zullen geen woord tot hunne verontschuldiging spreken.
Zien zij niet dat wij den nacht hebben ingesteld, opdat zij daarin zouden rusten, en den dag, die een groot licht geeft, om te arbeiden. Waarlijk, hierin zijn teekenen voor hen die gelooven.
Op dien dag zal de trompet klinken, en allen die in den hemel en op de aarde zijn, zullen met schrik worden getroffen, behalve zij, wie het Gode behagen zal daarvan uit te zonderen, en allen zullen zij in eene nederige houding voor hem komen.
En gij zult de bergen zien, en gij zult u verbeelden dat zij stevig zijn bevestigd; maar zij zullen voorbijgaan evenals de wolken voorbijgaan. Dit zal het werk van God zijn, die alle dingen goed geschikt heeft, en hij is wel bekend met hetgeen gij doet.
Hij die rechtvaardigheid zal hebben uitgeoefend, zal eene belooning ontvangen, grooter dan de verdienste daarvan. Deze zullen verzekerd zijn tegen de vreeselijkheid van dien dag.
Maar zij die kwaad zullen hebben bedreven, zullen op hunne aangezichten in de hel worden nedergeworpen. Zult gij de belooning voor iets anders ontvangen dan voor datgene, wat gij zult hebben verricht?