Dutch

Surah Ash-Shuara ( The Poets ) - Aya count 227
Share
Misschien bedroeft gij u doodelijk, omdat de bewoners van Mekka niet geloovig willen worden.
Indien het ons behaagde, zouden wij hun een overtuigend teeken uit den hemel kunnen nederzenden, waarvoor zij hunne nekken nederig zouden krommen.
Maar er komt van den Barmhartige, geene nieuwe vermaning tot hen welke naar de omstandigheden dit vereischen, wordt geopenbaard, waarvan zij zich niet afwenden.
En zij hebben deze van valschheid beschuldigd; maar er zal een boodschap tot hen komen, waarmede zij niet zullen spotten.
Hebben zij de aarde niet beschouwd, en gezien hoe veel verschillende planten, van allerlei edele soorten wij daaraan doen ontspruiten?
Mozes antwoordde: O Heer! waarlijk, ik vrees, dat zij mij van logen zullen beschuldigen.
En dat mijne borst vernauwd worde en dat mijn tong niet gereed zij tot spreken; wijs Aäron dus aan om mijn helper te wezen.
Ook kunnen zij mij eene misdaad tegenwerpen, en ik vrees dat zij mij zullen dooden.
God zeide: Zij zullen u volstrekt niet dooden: gaat dus met uwe teekenen; want wij zullen met u zijn, en wij willen hooren wat er tusschen u en hen geschiedt.
Gaat dus tot Pharao en zeg: Waarlijk, wij zijn de gezant van den Heer van alle schepselen.
En toen zij hunne boodschap hadden overgebracht, antwoordde Pharao: Hebben wij u niet onder ons opgevoed, toen gij nog een kind waart, en hebt gij niet gedurende verscheidene jaren van uw leven onder ons gewoond?
Daarom ontvluchtte ik u, dewijl ik u vreesde; maar mijn Heer heeft mij wijsheid geschonken en mij tot een zijner gezanten aangewezen.
Mozes antwoordde: de Heer van alle hemel en aarde en van alles wat daartusschen is; indien gij lieden van verstand zijt.
Pharao zeide tot degenen, die in zijne nabijheid waren: Hoort gij niet?
Pharao zeide tot hen die tegenwoordig waren: Uw gezant, die tot u werd gezonden is zeker bezeten.
Mozes zeide: de Heer van het Oosten en van het Westen en van alles wat daartusschen is; indien gij lieden van verstand zijt.
Pharao zeide tot hem: Waarlijk, indien gij een anderen God naast mij kiest, zal ik u gelijk doen wezen aan hen die gevangen zijn.
Mozes antwoordde: Wat! niettegenstaande ik met een overtuigend wonder tot u kom?
En hij trok zijne hand uit zijne borst en, ziet, zij was wit voor de toeschouwers,
Pharao zeide tot de vorsten, die in zijne nabijheid waren: Waarlijk, deze man is een behendige toovenaar.
Zij antwoordden: Stel hem en zijn broeder door goede woorden voor eenigen tijd uit, en zend mannen in de steden, die verzamelen.
Zoo werden de toovenaren op een bepaalden tijd, op een plechtigen dag bijeenvergaderd.
Ja, antwoordde het volk onder zich, en wij zullen de toovenaren volgen, indien zij de overwinning behalen.
En Mozes wierp zijn staf neder, en ziet, de staf verzwolg wat zij valschelijk hadden uitgedacht.
Pharao zeide tot hen: Hebt gij in hem geloofd, voor ik u verlof heb gegeven? Waarlijk hij is uw hoofd, die u de tooverij heeft geleerd; maar later zult gij zeker mijne kracht kennen. Ik zal uwe handen en uwe voeten aan de tegenovergestelde zijden afsnijden, en ik zal u allen doen kruisigen.
Zij antwoorden: Dit zal geen nadeel voor ons zijn; want wij zullen tot onzen Heer terugkeeren.
En wij spraken door openbaring tot Mozes, zeggende: Trek voort met mijne dienaren, des nachts; want gij zult vervolgd worden.
Zeggende: Waarlijk de Israëlieten maken slechts eene kleine hoop volk uit.
Hunne schatten en heerlijke woningen verlaten.
En zij vervolgden hen bij het opgaan der zon.
En toen de beide legers in elkanders gezicht waren gekomen, zeiden de makkers van Mozes: Wij zullen zekerlijk worden overwonnen.
Mozes antwoordde: Volstrekt niet: want mijn Heer is met mij; hij zal mij zekerlijk leiden.
En wij bevalen Mozes door openbaring, zeggende: Sla de zee met uwen staf. En toen hij haar had geslagen werd zij in twaalf afdeelingen verdeeld; ieder deel, dat een pad was, scheen een groote berg.
Zij antwoordden: Wij aanbidden afgoden, en wij dienen deze alle dagen met standvastigheid.
Die mij heeft geschapen en mij op den rechten weg leidt.
En die mij zal doen sterven en mij daarna tot het leven zal terugbrengen.
En geef, dat nog de laatste nakomelingschap met eer van mij spreke;
En bedek mij niet met schande op den dag der opstanding;
Op den dag, waarop noch rijkdommen, noch kinderen van eenig voordeel zullen kunnen zijn.
Als het paradijs voor het gezicht der vromen gebracht zal worden.
En de hel geheel zal verschijnen voor hen die gedwaald zullen hebben;
Welke gij naast God dient? Zullen zij u van straf bevrijden, of zullen zij zich zelven bevrijden?
En zij zullen in de hel geworpen worden; zoowel zij, als diegenen, welke tot hunne aanbidding werden verleid,
De verleiden zullen daar met hunne valsche goden twisten, zeggende:
Toen wij u met den Heer van alle schepselen gelijk stelden.
Noch eenigen vriend die voor ons zorgt. i
Indien het ons veroorloofd ware, nog slechts eenmaal in de wereld terug te keeren, zouden wij zekerlijk ware geloovigen worden.
Het volk van Noach beschuldigde Gods zendingen van bedrog.
Waarlijk, ik ben een geloofbare boodschapper voor u.
Ik vraag geene belooning van u voor mijne prediking tot u; ik verwacht mijne belooning slechts van den Heer van alle schepselen.
Zij antwoorden: Zullen wij u gelooven, die alleen door de laagsten uit het volk gevolgd wordt?
Zij hernamen: Zekerlijk, o Noach! indien gij niet ophoudt op deze wijze te handelen zult gij gesteenigd worden.
Hij zeide: O Heer! waarlijk, mijn volk houdt mij voor een leugenaar.
Daarom bevrijdden wij hem, en degenen, die met hem waren in de ark, met menschen en dieren gevuld.
De stam van Ad beschuldigde Gods boodschapper van logen.
Waarlijk, ik ben een geloofbaar boodschapper tot u.
[ik vraag van u geenerlei belooning voor mijne prediking tot u; ik verwacht mijne belooning slechts van den Heer van alle schepselen.
Bouwt gij een scheidspaal op iedere hoog gelegen plaats, om u te vermaken?
En als gij uwe macht uitoefent, oefent gij die met onbarmhartigheid en gestrengheid uit.
Vreest God, door deze dingen te verlaten en gelooft mij].
Nimmer zullen wij gestraft worden voor hetgeen wij hebben gedaan.
En zij beschuldigden hem van bedrog, en daarom verdelgden wij hen. Waarlijk, hierin was een teeken; maar het grootste deel hunner geloofde niet.
De stam van Thamoed beschuldigde Gods gezanten eveneens van leugen.
Waarlijk, ik ben een geloovig boodschapper voor u.
Ik vraag geene belooning van u, voor mijne prediking tot u: ik verwacht mijne belooning van niemand anders dan van den Heer van alle schepselen.
Zult gij altijd in het zekere bezit blijven van de dingen die hier zijn,
En korenvelden en palmboomen, wier takken met bloemen zijn beladen?
En wilt gij voortgaan, u woningen uit de bergen te houwen, terwijl gij u onbeschaamd gedraagt?
Saleh zeide: Deze wijfjes-kameel zal u een teeken zijn, zij zal haar deel water hebben en gij zult beurtelings uw deel water hebben op een zekeren, voor u bepaalden dag.
Want de straf, waarmede zij bedreigd waren geworden, overviel hen. Waarlijk, hierin was een teeken; maar het grootste deel van hen geloofde niet.
Het volk van Lot beschuldigde Gods boodschappers eveneens van bedrog.
Waarlijk, ik ben een geloofbaar boodschapper tot u.
Ik vraag geene belooning van u, voor mijne prediking: Ik verwacht mijne belooning van geen ander dan van den Heer van alle schepselen.
Hij zeide: Waarlijk, ik behoor tot hen, die uwe daden verfoeien.
Behalve eene oude vrouw, zijnde zijne vrouw, die omkwam met hen die achtergebleven waren.
En wij deden eene bui van steenen op hen nederregenen, en vreeselijk was de regenbui die op degenen nederviel, welke te vergeefs waren gewaarschuwd.
Ook de bewoners van het woud beschuldigden Gods gezanten van bedrog.
Waarlijk ik ben een geloovig boodschapper voor u.
Ik vraag geene belooning van u, voor mijne prediking; ik verwacht mijne belooning van niemand anders dan van den Heer van alle schepselen.
En zij beschuldigden hen van bedrog; daarom overviel hen de straf van den dag der schaduwgevende wolk, en dit was de straf van den vreeselijken dag.
Dit boek is zekerlijk eene openbaring van den Heer van alle schepselen.
Welke de getrouwe geest op uw hart heeft doen nederdalen.
Waarvan de getuigenis door de schriften van vroegere tijden wordt geleverd.
En hij zou het hun hebben voorgelezen, dan zouden zij daaraan niet hebben willen gelooven.
Zoo deden wij hardnekkig ongeloof in de harten der zondaren binnentreden.
Deze zal plotseling over hen komen, en zij zullen deze niet voorzien.
En zij zullen zeggen: zal ons uitstel worden verleend?
Verlangen zij dus dat onze straf zal worden verhaast?
Wat denkt gij? Indien wij hun toestaan het voordeel van dit leven voor vele jaren te genieten.
En datgene, waarmede zij bedreigd werden, later over hen komt.
Wij hebben geene stad verwoest, dan nadat er vooraf gezanten waren heengezonden.
Ten einde de bewoners daarvan te waarschuwen, ook behandelden wij hen niet onrechtvaardig.
De duivelen daalden niet neder met den Koran, zooals de ongeloovigen voorgeven;
Dat komt niet overeen met hun doel; ook zijn zij niet in staat zulk een boek voort te brengen.
Want zij zijn er ver van verwijderd, het gesprek der engelen in den hemel te hooren.
Roep geen anderen god met den waren God aan, opdat gij niet tot een van hen wordet, die ter straffe zijn gedoemd.
En indien zij ongehoorzaam omtrent u zijn, zeg dan: Waarlijk ik ben zuiver van hetgeen gij doet.
Zij dalen neder op iederen leugenachtigen en zondigen persoon.
Zij leeren wat gehoord is geworden , maar het grootste deel hunner zijn leugenaars.
Ziet gij niet dat zij, als van hunne zinnen beroofd, door iedere vallei wandelen?
Behalve zij die gelooven en goede werken doen en God dikwijls herdenken. En die zich zelven verdedigen, nadat zij onrechtvaardig zijn behandeld geworden; terwijl zij die onrechtvaardig handelen, hierna zullen weten, welke handeling zij te wachten hebben.