Dutch

Surah Al-Baqarah ( The Cow ) - Aya count 286
Share
Dit is het boek, waaromtrent geen twijfel bestaat; de richtsnoer van de godvreezenden,
Van hen, die de mysteriën gelooven, het gebed nauwlettend doen, en weldaden verspreiden van de bezittingen, die wij hun verleenen.
Er zijn menschen, die zeggen: "Wij gelooven aan God en aan het jongste gericht," en toch behooren zij niet tot het getal der geloovigen.
Eene ziekte zetelt in hunne harten, en God zal die slechts doen toenemen; eene pijnlijke straf blijft hun bewaard; want zij hebben de profeten voor leugenaars gehouden.
Maar God zal met hen spotten: Hij zal hen langen tijd in hunne dwaling laten, onzeker heen en weder geslingerd.
Zij zijn het, die de dwaling voor de munt der waarheid gekocht hebben; maar hun handel heeft hun geen winst opgebracht; want zij zijn van den rechten weg afgedwaald.
Zij gelijken op hem, die een vuur ontsteekt en dat, wanneer het zijn licht op de omringende voorwerpen heeft geworpen, door God wordt uitgebluscht, hen in de duisternis latende opdat zij niet kunnen zien.
Doof, stom en blind zijn zij en kunnen daarom op den afgelegden weg niet terugkeeren.
Of zij zijn gelijk aan hen, die, wanneer een van regen zwangere wolk met donder en weêrlicht van den hemel nederdaalt, voor het gerol van den donder en omdat zij den dood vreezen, hunne ooren met hunne vingers dichtstoppen, terwijl God de ongeloovigen aan alle zijden aangrijpt.
Weinig is er slechts noodig, opdat de bliksem hun het gezicht ontroove; als de bliksem alles om hen heen verlicht, wandelen zij in zijn licht; wordt het weder duister om hen heen, dan staan zij onbewegelijk. Als God slechts wilde, zou Hij hen van het gezicht en gehoor berooven; want Hij is Almachtig.
Hoe zoudt gij anders de menschen tot vroomheid aansporen, zoo gij het welzijn uwer eigene ziel vergeet. Gij leest het boek: moet gij het dan niet ook verstaan.
En toen gij tot Mozes zeidet: O Mozes, wij willen u niet eerder gelooven, dan na dat wij God met eigen oogen hebben gezien, toen kwam er straf over u, terwijl gij er naar zaagt.
Toen zeidet gij: O Mozes! wij kunnen niet langer immer dezelfde spijzen verdragen; bid uwen Heer, dat hij voor ons de vruchten der aarde doe groeien, groenten, komkommers, knoflook, linzen en uien. Mozes antwoordde: "Verkiest gij het slechte boven het goede? keert dan naar Egypte terug, daar vindt gij wat gij verlangt." Vernedering en armoede spreidden zich over hen uit; zij waren in den goddelijken toorn vervallen, daar zij niet aan zijne wonderen geloofden, en brachten hunne profeten onrechtvaardig ter dood. Ziedaar het gevolg van hunne weêrspannigheid en hun geweld.
Gij wist reeds wat hun was wedervaren die den Sabbat hadden ontwijd, en tot welken wij zeiden: "Verandert in apen en zijt uit de maatschappij gestooten".
En wij lieten hen dienen tot een voorbeeld voor hunne tijdgenooten en voor hunne nakomelingen, en tot eene waarschuwing voor de vromen.
Zij antwoordden: "Bid uwen Heer voor ons, dat hij ons duidelijk verklare welke een koe dit zijn moet."--"God wil," zeide hij, "Dat dit noch eene oude koe, noch een vaars zij, maar van middelbaren ouderdom. Doet derhalve wat u bevolen is."
"Bid uwen Heer, ons duidelijk te verklaren hoe deze koe moet zijn; want wij vinden wel koeien die elkander gelijken, en zij zullen dan alleen goed in onze keuze geleid worden, als God het wil."
Mozes hernam: "God zegt u: "Het zij eene koe die niet vermagerd is door het beploegen of besproeien van het veld, maar het zij eene zonder gebrek." "Nu," zeiden zij, "komt gij met de waarheid." Zij doodden de koe, doch er ontbrak weinig aan of zij hadden het niet gedaan.
Er zijn wel onwetende menschen onder hen, welke de schrift (de vijf boeken) niet verstaan, maar alleen de leugenachtige verhalen, en zij weten het niet.
Zij volgden de plannen, die de duivelen tegen den koning Salomo hadden verzonnen; en Salomo was geen ongeloovige, maar de duivels waren het, en leerden de menschen tooverkunsten, die de beide engelen van Babel: Haroet en Maroet, waren medegedeeld. Maar zij leeren deze kunst niemand, tenzij hij zegge: "Wij zijn geneigd tot de verzoeking," wees daarom geen ongeloovige. Van hen leerde men ook wat oneenigheid tusschen man en vrouw sticht, maar zij doen niemand kwaad dan met Gods toestemming. Wat zij leeren brengt nadeel en heeft geen nut, en daarbij wisten zij, dat hij die deze kunst had gekocht, geen deel aan het leven hier namaals zou hebben. Voor een onzaligen prijs hebben zij hunne zielen verkocht. Hadden zij het geweten!
Wij hebben u in waarheid gezonden, met goede tijdingen en ook straffende, maar zij die ter helle zullen gaan, zullen u zelfs niet ondervragen.
Maar de Joden en Christenen zullen niet eerder met u tevreden zijn, dan zoo gij tot hunnen godsdienst overgaat; zeg echter slechts: het richtsnoer dat van God komt, is het ware. En waarlijk, indien gij hun verlangen waart nagekomen, na de reeds door u verkregen kennis, gij hadt bij God geene bescherming en geene redding gevonden.
Toen God Abraham met zekere woorden beproefde en deze Zijne geboden vervulde, zeide God: Ik stel u aan als hoogsten priester voor de menschen. Hij antwoordde: En mijn gezin ook? God antwoordde: de boozen zijn niet begrepen in mijn verbond.
En toen wij een huis tot verzameling der menschen en een toevluchtsoord oprichtten zeggende: Neemt Abrahams huis bedeplaats, sloten wij een verbond met Abraham en Ismaël, dat zij dit huis zouden reinigen, zoowel voor die welke er om heen gaan, als voor diegenen welke het bezoeken en zich er biddend nederwerpen.
Toen God tot hem zeide: wees mij onderworpen, antwoordde hij: ik onderwerp mij den meester van het heelal.
En Abraham leerde zijnen kinderen dien godsdienst, en ook Jacob deed dat, zeggende: O mijn kinderen! waarlijk, God heeft dezen godsdienst voor u uitverkoren; sterft niet zonder God onderworpen te zijn (muzelmannen).
Dit volk is voorbijgegaan; wat het verdiende, heeft het ontvangen, en ook gij zult ontvangen wat gij verdient hebt; maar men zal u niet vragen wat anderen gedaan hebben.
Ook Safa en Merwa zijn gedenkstukken van God, en wie in bedevaart naar den tempel gaat of die plaats bezoekt, dien treft geen kwaad, indien hij om beiden heen gaat. Die het goede uit eigene beweging doet, zal beloond worden; want God beloont alles en is alwetend.
De ongeloovigen gelijken op iemand, die een man roept, welke slechts den klank der stem en het geluid hoort, zonder de woorden te kunnen onderscheiden. Doof, stom en blind zijn zij, en verstaan het niet.
Er is u verboden, doode dieren, bloed, varkensvleesch en elk dier te eten, waarover men een anderen naam dan dien van God heeft aangeroepen. Maar hij die gedwongen, onvrijwillig of zonder boos opzet daarvan geniet, zal geene zonde begaan hebben; want God is genadig en barmhartig.
De godvruchtigheid bestaat niet daarin, dat gij uw gezicht (bij het gebed) naar het Oosten of het Westen wendt. Godvruchtig is hij die aan God gelooft, aan den jongsten dag en de engelen, en de schrift en de profeten: die van zijn vermogen geeft aan aanverwanten; weezen en armen en de vreemdelingen, en hun die vragen; hij die gevangenen loskoopt, het gebed verricht en aalmoezen geeft; die aangegane verbintenissen nakomt; die geduldig is in tegenspoed, nood en krijgsgevaar; hij is rechtvaardig; hij is godvreezend.
Vermoedt men echter, dat hij die het testament achterliet, eene dwaling of eene onrechtvaardigheid heeft begaan, en zoekt men het te schikken, dan laadt men geene schuld op zich; want God is vergevend en barmhartig.
Als mijne dienaren u omtrent mij ondervragen, zal ik nabij hem zijn; ik wil het gebed hooren van hen die mij gelooven; doch dat zij naar mij luisteren, en mij gelooven; opdat zij langs den rechten weg geleid mochten worden.
Het is veroorloofd, in den nacht van den vastentijd uwe vrouwen te naderen. Zij zijn uw deksel en gij het hunne. God weet dat gij u zelven (daarin) bedriegt, daarom keert hij tot u terug en vergeeft u dit. Nadert haar daarom en begeert ernstig wat God u veroorloofd heeft, en eet en drinkt, tot gij bij den ochtendglans een witten draad van een zwarten draad kunt onderscheiden; dan vast gij tot den nacht: nadert haar niet en brengt den tijd in het bedehuis door. Dit zijn de grenzen die God heeft gesteld; komt die niet te nabij. Zoo leert God den mensch zijne teekenen, opdat zij hem vreezen.
Zij zullen u ondervragen omtrent de maansveranderingen. Antwoord; zij dienen om den mensch den tijd en de bedevaart naar Mekka te bepalen. De gerechtigheid bestaat niet daarin, dat gij uwe huizen van achteren ingaat; maar hij is rechtvaardig, die God vreest. Gaat daarom uwe huizen door de deur binnen, en vreest God, opdat gij gelukkig moogt zijn
Doet de bedevaart en bezoekt den tempel, en indien gij belegerd zijt, brengt dan een klein offer. Scheert uw hoofd niet, tot uw offer de offerplaats bereikt heeft. Wie echter ziek is, of aan eene hoofdziekte lijdt, moet boete doen door vasten, aalmoezen geven, of een ander offer. Indien gij veilig zijt voor vijanden, en iemand nalaat het bedehuis tot de bedevaart te bezoeken, zal hij een klein offer brengen. Wie dit echter niet kan, vaste drie dagen gedurende de bedevaarten en zeven na den terugkeer; te zamen dus tien dagen. Dit zal hij doen, wiens gezin niet in den heiligen tempel tegenwoordig is. Vreest God en weet dat hij streng in zijne straffen is.
De bedevaart moet in de bekende maanden geschieden. Wie echter de bedevaart ondernemen wil, zal zich van den bijslaap moeten onthouden, even als van alle onrecht en krakeel gedurende de reis. Het goede echter wat gij doet, ziet God. Voorziet u van het noodige voor de reis, doch het meest noodige is vroomheid. Daarom vereert mij, gij die verstandig zijt.
Zoodra hij zich echter van u verwijdert, haast hij zich, verderf op de aarde aan te richten, en vernietigt alles wat groeit en opschiet. Maar God bemint het verderf niet.
En indien iemand tot hem zegt: "Vrees God" dan maken zich trotschheid en misdaad van hem meester; maar de hel zal zijne belooning zijn, en dat is eene ongelukkige rustplaats.
Zij zullen u ondervragen omtrent den oorlog in de maand Haram. Antwoordt hun: Slecht is het in deze maand krijg te voeren, maar af te wijken van Gods weg, hem niet getrouw te zijn en den heiligen tempel, en zijn volk er uit te verdrijven, is nog veel slechter. De verzoeking (tot afgoderij) is erger dan de krijg (in de heilige maand). Zij zullen niet ophouden u te bestrijden, tot het hun gelukt is, u van uw geloof af te brengen; maar degene onder u, die van zijn geloof afvallig wordt en als ongeloovige sterft, diens werken zullen op deze en op de volgende wereld te vergeefs zijn. Zij zullen ter hel gedoemd wezen en eeuwig daarin blijven.
Zij zullen u ondervragen omtrent de maandelijksche reiniging der vrouwen. Zeg hun: Dit is een onreinheid. Scheidt u daarom gedurende de maandelijksche reiniging van de vrouwen af; komt haar niet nabij, tot zij gereinigd zullen zijn. Maar als zij gereinigd zijn, gaat dan tot haar, zoo als God u heeft bevolen. Want God bemint hen die berouw hebben en de reinen.
Hun die de gelofte afleggen, zich van hunne vrouwen te onthouden, is het vergund, zich vier maanden te bedenken; nemen zij dan die gelofte terug, dan is God verzoenend en barmhartig.
Scheidt hij zich nogmaals (ten derden male) van haar, dan mag hij haar niet weder terug nemen, of zij moest weder met een ander man getrouwd en van dien gescheiden zijn; dan is het geene zonde, indien zij zich weder vereenigen, als zij meenen Gods geboden te kunnen vervullen. Dit zijn de geboden Gods, welke hij het volk heeft bekend gemaakt, dat verstandig is.
Moeders zullen hare kinderen twee volle jaren zogen, indien de vader wil dat de zoging volkomen zij. De vader zal verplicht zijn, haar voeding en kleeding naar billijkheid (gedurende dien tijd) te geven. Niemand is echter verplicht, boven zijne krachten te gaan. Noch de moeder zal in hare belangen ten opzichte van het kind benadeeld worden, noch de vader. De erfgenaam van den vader heeft dezelfde plichten. Indien de echtgenooten verkiezen, het kind (vóór den bepaalden tijd) te spenen, zal dit geene zonde zijn. En indien gij verkiest, eene min voor het kind te nemen, zal dit geene zonde zijn, ingeval gij haar ten volle betaalt wat gij haar hebt beloofd. Vreest God en weet dat hij alles weet wat gij doet.
Verstoot gij eene vrouw vóór gij haar hebt aangeraakt, maar nadat gij haar eene huwelijksgift hebt toegekend, dan zult gij haar de helft geven van hetgeen gij haar toegekent hebt, behalve wanneer zij, of hij die het huwelijks-contract in handen heeft, van alles afziet. Zijt gij echter toegevend, dan nadert gij de vroomheid des te meer. Vergeet de edelmoedigheid niet onder u. God ziet wat gij doet.
De gescheiden vrouwen zijt gij mede verplicht naar billijkheid te onderhouden, zoo als het den godvruchtige betaamt.
Toen nu Talut met zijne soldaten uittrok, zeide hij: God wil u aan de rivier beproeven. Wie daaruit drinken zal, is niet met mij, doch wie daaruit niet drinkt, zal met mij zijn. Hij die echter met de vlakke hand een weinig daaruit schept, is daarvan uitgezonderd. Maar op weinigen na dronken allen daaruit. Toen zij nu de rivier waren overgetrokken, hij en die met hem geloofden, riepen zij: Wij hebben heden geene kracht tegen Jalut en zijne soldaten. Zij echter die geloofden dat zij God eens zouden zien, zeiden: Hoe dikwijls heeft niet reeds een klein leger, door Gods hulp, een talrijker leger overwonnen. God is met de geduldig volhardenden.
Of hebt ge niet teruggeblikt op hem die eene stad voorbijging, welke verwoest was tot op den grond en zeide: Hoe zal God deze stad weder doen herleven, nadat zij dood is. God liet hem daarop sterven en eerst na honderd jaren weder opstaan, en God zeide: Hoe lang hebt gij hier doorgebracht? Hij antwoordde: een dag of een deel van eenen dag. En God zeide: Neen, gij hebt hier honderd jaren doorgebracht. Zie op uw spijs en drank; zij zijn nog niet bedorven. Zie ook op uwen ezel, dien wij als een teeken voor de menschen hebben ingesteld. Betracht deze hoe wij die opwekken en met vleesch omkleeden. Toen hij dit wonder zag, riep hij uit: Nu weet ik dat God almachtig is.
Valt een schuldenaar de betaling moeilijk, wacht dan tot zij hem gemakkelijker is; schenkt gij zijn schuld hem echter, als aalmoes, des te beter voor u; indien gij het weet.
يَٰٓأَيُّهَا ٱلَّذِينَ ءَامَنُوٓا۟ إِذَا تَدَايَنتُم بِدَيْنٍ إِلَىٰٓ أَجَلٍۢ مُّسَمًّۭى فَٱكْتُبُوهُ ۚ وَلْيَكْتُب بَّيْنَكُمْ كَاتِبٌۢ بِٱلْعَدْلِ ۚ وَلَا يَأْبَ كَاتِبٌ أَن يَكْتُبَ كَمَا عَلَّمَهُ ٱللَّهُ ۚ فَلْيَكْتُبْ وَلْيُمْلِلِ ٱلَّذِى عَلَيْهِ ٱلْحَقُّ وَلْيَتَّقِ ٱللَّهَ رَبَّهُۥ وَلَا يَبْخَسْ مِنْهُ شَيْـًۭٔا ۚ فَإِن كَانَ ٱلَّذِى عَلَيْهِ ٱلْحَقُّ سَفِيهًا أَوْ ضَعِيفًا أَوْ لَا يَسْتَطِيعُ أَن يُمِلَّ هُوَ فَلْيُمْلِلْ وَلِيُّهُۥ بِٱلْعَدْلِ ۚ وَٱسْتَشْهِدُوا۟ شَهِيدَيْنِ مِن رِّجَالِكُمْ ۖ فَإِن لَّمْ يَكُونَا رَجُلَيْنِ فَرَجُلٌۭ وَٱمْرَأَتَانِ مِمَّن تَرْضَوْنَ مِنَ ٱلشُّهَدَآءِ أَن تَضِلَّ إِحْدَىٰهُمَا فَتُذَكِّرَ إِحْدَىٰهُمَا ٱلْأُخْرَىٰ ۚ وَلَا يَأْبَ ٱلشُّهَدَآءُ إِذَا مَا دُعُوا۟ ۚ وَلَا تَسْـَٔمُوٓا۟ أَن تَكْتُبُوهُ صَغِيرًا أَوْ كَبِيرًا إِلَىٰٓ أَجَلِهِۦ ۚ ذَٰلِكُمْ أَقْسَطُ عِندَ ٱللَّهِ وَأَقْوَمُ لِلشَّهَٰدَةِ وَأَدْنَىٰٓ أَلَّا تَرْتَابُوٓا۟ ۖ إِلَّآ أَن تَكُونَ تِجَٰرَةً حَاضِرَةًۭ تُدِيرُونَهَا بَيْنَكُمْ فَلَيْسَ عَلَيْكُمْ جُنَاحٌ أَلَّا تَكْتُبُوهَا ۗ وَأَشْهِدُوٓا۟ إِذَا تَبَايَعْتُمْ ۚ وَلَا يُضَآرَّ كَاتِبٌۭ وَلَا شَهِيدٌۭ ۚ وَإِن تَفْعَلُوا۟ فَإِنَّهُۥ فُسُوقٌۢ بِكُمْ ۗ وَٱتَّقُوا۟ ٱللَّهَ ۖ وَيُعَلِّمُكُمُ ٱللَّهُ ۗ وَٱللَّهُ بِكُلِّ شَىْءٍ عَلِيمٌۭ ﴿٢٨٢﴾
O geloovigen! indien gij bij eene schuld u voor een bepaalden tijd verbindt, doet het dan schriftelijk. Een schrijver schrijve dit nauwkeurig voor u neder. De schrijver schrijve alleen en niet anders dan zoo als het hem door God geleerd is. Laat hem schrijven zoo als de schuldenaar het hem voorzegt, naar waarheid; hij vreeze God zijnen Heer en vervalsche niets. Is echter de schuldenaar dwaas of zwak, of kan hij zelf niet voorzeggen, dan zegge zijn voogd naar waarheid, en neme twee mannen onder u tot getuigen. Kent gij geene twee mannen, neemt dan een man en twee vrouwen, van die welke u geschikt voorkomen, tot getuigen; indien zich eene dezer (vrouwen) vergist, kan de andere haar helpen. De getuigen mogen niet weigeren, indien zij geroepen worden. Versmaadt het niet op te schrijven, hetzij een groote of kleine schuld, met het tijdstip van betaling. Dit zal rechtvaardiger zijn in het oog van God; het dient tot verzekering en neemt allen twijfel weg. Maar is het eene zaak, die gij dadelijk tusschen u beiden afmaakt, dan zal het geene zonde zijn indien gij niets opschrijft; maar neemt getuigen indien de een den ander iets verkoopt. Maar doe den schrijver noch den getuige geweld. Handelt gij echter anders, dan begaat gij eene zonde. Vreest God: hij zal u onderrichten; want hij weet alles.