Dutch

Surah Yunus ( Jonah ) - Aya count 109
Share
Was het eene vreemde zaak voor de bewoners van Mekka, dat wij onzen wil aan een hunner hebben geopenbaard, zeggende: Waarschuw de menschen indien zij niet gelooven, en breng goede tijdingen aan hen die gelooven, en zeg, dat zij van hunnen Heer de belooning voor hun geloof zullen ontvangen? De ongeloovigen zeggen: Dit is duidelijke tooverij.
Tot hem zult gij allen terugkeeren, overeenkomstig Gods zekere belofte, want hij doet een schepsel ontstaan, en daarna doet hij het terugkeeren, opdat hij degenen die gelooven en doen wat goed is, met rechtvaardigheid zou kunnen beloonen. Wat de ongeloovigen betreft, zij zullen kokend water drinken en zullen eene gestrenge straf ondergaan, omdat zij ongeloovig waren.
Hij is het die de zon bevolen heeft des daags te schijnen en de maan als een licht bij nacht. Hij heeft hare standpunten bepaald, opdat gij het getal jaren zoudt kennen en de berekeningen van den tijd. God heeft dit niet zonder doel, maar met waarheid geschapen. Hij legt zijne teekens hun uit, die begrijpen.
Zij die niet hopen, ons op den jongsten dag te ontmoeten, en zich met het tegenwoordige leven tevreden stellen, zich daaraan met zekerheid toevertrouwen en die onverschillig zijn voor onze teekens.
Indien God het kwade bij de menschen wilde verhaasten, zooals hunne begeerte is om het goede te zien bespoedigen, waarlijk, dan zou hun einde spoedig gekomen zijn; maar wij laten hen, die ons niet na hunnen dood hopen te zien, zich blindelings aan hunne dwalingen overgeven.
Indien een mensch kwaad overkomt, bidt hij tot ons, liggende op zijne zijde, of zittende of staande, maar indien wij hem van zijne bedroeving verlossen, vervolgt hij zijne vroegere levenswijze, alsof hij ons niet had aangeroepen om hem tegen het kwaad te verdedigen, dat hem was overkomen. Zoo werd dus, wat de zondaren bedreven, hun voorbereid.
Wij hebben vroeger de geslachten vernietigd die vóór u bestonden, o bewoners van Mekka! toen gij onrechtvaardig hadt gehandeld, en onze gezanten tot hen waren gekomen met duidelijke wonderen, en zij niet wilden gelooven. Zoo vergelden wij de schuldigen.
Indien onze duidelijke teekens hun worden medegedeeld, zeggen degenen, die niet hopen, ons bij de opstanding te zien: Breng een Koran die van dezen verschilt, of breng er eenige verandering in. Antwoord: Het is niet voegzaam voor mij, dat ik dien naar mijn welgevallen zou veranderen: Ik volg alleen datgene wat mij werd geopenbaard. Waarlijk, ik vrees de straf van den grooten dag, indien ik mijn Heer ongehoorzaam zou zijn.
Zeg: Indien het Gode had behaagd, zou ik ze (de verzen) u niet voorlezen en nimmer zou ik u die hebben doen kennen. Ik heb reeds tot den ouderdom van veertig jaren onder u gewoond, alvorens ik die ontving. Zult gij het dan niet begrijpen?
En wie is onrechtvaardiger dan hij die eene leugen tegen God uitdenkt, of zijne teekens van valschheid beschuldigt? Waarlijk, de boozen zullen geen voorspoed genieten.
De menschen beleden vroeger slechts éénen godsdienst, doch zij werden daarna verdeeld, en indien Gods woord, waardoor hunne straf werd uitgesteld, niet vooraf geopenbaard ware geworden, zou het onderwerp hunner geschillen thans beslist zijn.
Zij zeggen dat, zoolang hun geen teeken van hunnen Heer wordt nedergezonden, zij niet zullen gelooven. Antwoord: Waarlijk, het verborgene is alleen aan God bekend; wacht dus, en ik zal met u wachten.
En toen wij de bewoners van Mekka onze genade deden proeven, nadat zij door ongelukken waren overvallen, onthoudt het, dachten zij eene list tegen onze teekens uit. Zeg hun: God is behendiger in het uitvoeren eener list dan gij. Waarlijk, onze gezanten schrijven op wat gij bedriegelijk uitdenkt.
Waarlijk, de gelijkenis van het tegenwoordige leven is niet anders dan water, dat wij van den hemel nederzenden, en waarmede de voortbrengselen der aarde zijn vermengd, waarvan de menschen eten en het vee, tot de aarde, na het opslorpen er van, haar kleed ontvangt en met verschillende planten wordt bedekt. Hare bewoners verbeelden zich, dat zij er de macht over hebben; maar ons bevel komt des nachts of bij dag, en dadelijk is het met den oogst, alsof er den vorigen dag nog niets ware geweest. Zoo leggen wij onze teekens uit, voor hen die overwegen.
Zij, die goed handelen, zullen de uitmuntendste belooning ontvangen, en een overvloedig toevoegsel. Noch zwartheid noch schaamte zal hun aangezicht bedekken. Zij zullen het paradijs bewonen en daarin voor eeuwig verblijven.
Op den dag der opstanding zullen wij hen allen verzamelen; daarna zullen wij tot de afgodendienaars zeggen: Gaat naar uwe plaats, gij en uwe gezellen, en wij zullen hen van elkander scheiden en hunne gezellen zullen tot hen zeggen: Gij hebt ons niet aangebeden.
Daar zal iedere ziel ondervinden naar hetgeen zij heeft bedreven, en zij zullen voor God gebracht worden, haren waren Heer: en de valsche godheden, die zij in ijdelheid uitdachten, zullen voor hen verdwijnen.
Zeg: Is er een van uwe gezellen, die een schepsel voortbrengt en het daarna tot het niet doet terugkeeren? Zeg: God brengt een schepsel voort en doet het daarna tot het niet terugkeeren. Hoe hebt gij u dus van zijn geloof afgewend?
De Koran zou door niemand hebben kunnen samengesteld worden, behalve door God; het is eene bevestiging van hetgeen te voren werd geopenbaard, en eene uitlegging der schrift: daaraan is geen twijfel: hij werd door den Heer van alle schepselen nedergezonden
Zeggen zij: Mahomet is het, die hem heeft uitgedacht? Antwoord: Brengt dan een hoofdstuk voort dat daaraan gelijk is, en roept wien gij wilt ter uwer ondersteuning aan naast God, indien gij waarheid spreekt.
Maar zij hebben, datgene van valscheid beschuldigd, waarvan zij geen begrip hebben; hoewel de verklaring daarvan tot hen gekomen zij. Evenzoo deden zij, die vóór hen bestonden en hunne profeten van bedrog beschuldigden: maar onthoudt wat het einde der onrechtvaardigen was!
Er zijn sommigen van hen, die daaraan gelooven, en er zijn sommigen van hen, die niet daaraan gelooven en hun Heer kent de boosdoeners wel.
Waarlijk, God wil met niemand in eenig opzicht onrechtvaardig handelen; maar de menschen handelen onrechtvaardig met hunne eigene zielen.
Op zekeren dag zal hij hen allen verzamelen, als waren zij niet langer gebleven dan één uur van een dag; zij zullen elkander kennen. Dan zullen zij vergaan, die de ontmoeting met God hebben geloochend, en niet op den rechten weg werden geleid.
Hetzij wij u een gedeelte der straf doen zien, waarmede wij hen hebben gestraft, of wij u voor dien tijd doen sterven. Tot ons zullen zij terugkeeren; daarna zal God getuige zijn van hetgeen zij doen.
Aan ieder volk werd een profeet gezonden, en toen hun profeet kwam, werd het geschil tusschen hen met eerlijkheid beslist, en zij werden niet onrechtvaardig behandeld.
De ongeloovigen zeggen: Wanneer zullen deze bedreigingen vervuld worden, indien gij waarheid spreekt?
Antwoord: Ik ben noch in staat om mij zelven voordeel te verschaffen, noch om ongeluk van mij af te wenden, dan wanneer het Gode behaagt. Voor ieder volk is een bepaald tijdstip vastgesteld; indien dus hun tijd is verloopen, zullen zij zelf geen uur uitstel erlangen; maar ook hunne straf zal nimmer vervroegd worden.
Als zij op u nederkomt, zult gij er dan aan gelooven? Ja, dan zult gij er aan gelooven. Maar gij zult uitstel wenschen, als vroeger het verhaasten.
Dan zal tot de goddeloozen gezegd worden: Onderga de straf der eeuwigheid; zoudt gij anders willen ontvangen dan de vergelding voor hetgeen gij hebt bedreven?
Zij zullen van u begeeren te weten, of dit inderdaad waar is: Antwoord: Bij mijn Heer! het is zekerlijk waar: nimmer zult gij Gods macht verzwakken, noch die ontkomen.
Waarlijk, indien iedere ziel die slecht gehandeld heeft, alles zou hebben, wat op aarde is, zou deze zich daarmede gewillig op den laatsten dag willen loskoopen. Zij zullen hun berouw verbergen, nadat zij de straf zullen hebben gezien, en het geschil tusschen hen zal met eerlijkheid worden beslist en zij zullen niet onrechtvaardig behandeld worden.
Hij geeft leven en hij doet sterven, en tot hem zult gij allen terugkeeren.
Zeg: Door de genade van God en zijne barmhartigheid; dat zij er zich dus in verheugen; dit zal hun voordeeliger zijn dan de wereldsche rijkdommen, welke zij bijeenvergâren.
Zeg: verhaal mij van datgene wat God u tot voedsel heeft nedergezonden, hebt gij een deel geoorloofd en een ander deel ongeoorloofd verklaard? Zeg: Heeft God u geoorloofd, dit onderscheid te maken, of denkt gij eene leugen tegen God uit?
Maar wat zal op den dag der opstanding de meening van hen zijn, die een leugen tegen God uitdenken? Waarlijk, God heeft eene onmetelijke goedheid omtrent de menschen; maar het grootste gedeelte hunner zijn niet dankbaar.
Gij zult u in geenerhande omstandigheid bevinden; gij zult geen enkel woord in den Koran lezen, noch zult gij iets doen, of wij zullen uwe getuigen zijn, als gij daardoor wordt bezig gehouden. Zelfs het gewicht van een atoom is, noch in den hemel, noch op de aarde, voor uwen Heer verborgen. Er is geen enkel ding lichter of zwaarder dan dit, hetwelk niet in het duidelijke boek werd opgeschreven.
Zijn Gods vrienden niet de personen die door geen vrees zullen worden aangedaan en die niet bedroefd zullen worden?
Zij, die in God gelooven en vreezen, zullen goede tijdingen in dit leven en in het volgende ontvangen.
Zij mogen tijdelijk in deze wereld genieten, maar daarna zullen zij tot ons terugkeeren, en dan zullen wij hun eene gestrenge straf doen ondervinden, daar zij ongeloovigen waren.
En indien gij u afwendt van mijne vermaningen, vraag ik daarvoor geene belooning van u. Ik verwacht mijne belooning van God alleen, en mij is bevolen mijn vertrouwen in hem te stellen.
Maar zij beschuldigden hem van bedrog, zoodat wij hem bevrijdden en degenen die met hem in de arke waren, en wij deden hen den zondvloed overleven, doch wij deden hén verdrinken, die onze teekens van valschheid beschuldigden. Onthoud dus hoe het uiteinde was van hen, die door Noach gewaarschuwd werden.
Mozes zeide tot hen: Spreekt gij aldus van de waarheid, nadat die tot u is gekomen? Is dit tooverij? Maar de toovenaars zullen geen voorspoed genieten.
En toen zij hunne staven en koorden hadden nedergeworpen, zeide Mozes tot hen: De tooverij die gij hebt gedaan, zal God zekerlijk ijdel maken; want God doet de daden der boozen niet gelukken.
En wij spraken door ingeving tot Mozes en zijn broeder, zeggende: Maakt woningen voor uw volk in Egypte gereed; vormt uw huizen tot eene plaats van aanbidding, weest volhardend in het gebed en brengt den waren geloovigen goede tijdingen.
Heden zullen wij uw lichaam van den bodem der zee doen oprijzen, opdat gij een teeken moogt zijn voor hen die na u zullen wezen; en waarlijk, een groot aantal menschen zijn onachtzaam omtrent onze teekens.
En wij bereidden voor de kinderen Israëls eene uitmuntende woning in het land Kanaän, en wij brachten goede dingen voor hun onderhoud voort en zij twistten niet nopens den godsdienst, dan nadat de kennis tot hen was gekomen. Waarlijk, hun Heer zal op den dag der opstanding nopens datgene tusschen hen richten, waaromtrent zij verschillen.
Indien gij in twijfel verkeert nopens eenig gedeelte van datgene, wat wij u hebben nedergezonden, vraag dan hun, die het boek der wet vóór u hebben gelezen. Thans is de waarheid van uwen Heer tot u gekomen; wees dus niet een van hen die twijfelen.
Wees nimmer een van degenen die Gods teekenen van valschheid beschuldigen, opdat gij niet tot de verworpenen moogt behooren.
Zelfs al werden hun alle wonderen getoond, dan nadat zij de gestrenge, voor hen toebereide straf zullen gezien hebben.
En indien dit niet zoo ware, zou menige stad, van de vele die verwoest werden, geloofd hebben, en het geloof harer inwoners zou hun ten voordeele hebben gestrekt; maar niemand van hen geloofde, vóór de uitvoering van hun doemvonnis, uitgenomen het volk van Jonas. Toen zij geloofden bevrijdden wij hen van de straf der schande in deze wereld en lieten hun, voor zekeren tijd, hun leven en hunne bezittingen genieten.
Dan zullen wij onze gezanten bevrijden en hen die gelooven. Dit is eene rechtvaardigheid welke wij verschuldigd zijn, dat wij de ware geloovigen bevrijden.
En het werd mij gezegd: Wend uw aangezicht naar den waren godsdienst en wees vroom en nimmer een van degenen, die anderen naast God plaatsen.
Indien God u door een ongeval bedroeft, is er niemand die het van u kan afnemen behalve hij; en indien hij u iets goeds toekent, is er niemand die zijne goedheid kan beletten. Hij kent het toe aan degenen zijner dienaren die hem behagen; en hij is genadig en barmhartig.